Jan van der Vaart
| 2 | ||||||||||||||||||||||||
Stedenbouwkundige aspectenDe school aan de Weidonklaan ligt op een markante plaats aan de kruising Oude Vlijmense weg en de Nieuwe Vlijmense weg, als afsluiting van de wijk Deuteren. De verschijningsvorm van de totale bouwmassa, bestaande uit twee elementen welke onder een hoek van 90° zijn geplaatst vormt stedenbouwkundig een passende oplossing voor de situatie ter plaatse, waar twee wegen elkaar onder een hoek van ongeveer 60° snijden. De invulling van de stedelijke ruimte in haar onmiddellijke omgeving doormiddel van het aan de situatie aangepaste trottoirpatroon en de groenvoorziening van gazons en beplanting, aan twee zijden, benadrukt de aanwezigheid van dit gebouw als een gezichtbepalend en bijzonder object.Architectuur en verschijningsvormDe totale bouwmassa bestaat uit de hoofdbouw, een corridor of tussenlid en een gymnastiekzaal.De elementen van het hoofdgebouw en het gymnastieklokaal staan loodrecht op elkaar en worden geschakeld doormiddel van de corridor. | 3 | ||||||||||||||||||||||||
De plattegrond vertoont op de begane grond in het hoofdgebouw zeven klaslokalen, waarvan drie op de begane grond en vier op de eerste verdieping. Alle klaslokalen liggen georiënteerd op het zuidwesten voor een ideale bezonning. De vensters aan de voorgevel van het hoofdgebouw zijn voorzien van zonneschermen. Aan de noordoostzijde loopt zowel op de begane grond als op de verdieping een gang over de volle lengte van het hoofdgebouw. In de eerste travee zijn links en rechts van de voormalige hoofdingang twee ruimten voor onderwijspersoneel en het hoofd van de school. Achter deze ruimten aan de rechterzijde van de corridor zijn de sanitaire voorzieningen aangebracht. In de corridor bevindt zich tevens een toegangsdeur naar de straat.(aan de zijde van de Oude Vlijmense weg). De beide elementen vormen tesamen, ondanks hun onderscheiden proporties, een ruimtelijk evenwichtig bouwvolume. HoofdgebouwVoorgevel:
Zolderverdieping:
Zijgevel links:
Zijgevel rechts:
| 4 | ||||||||||||||||||||||||
Tussenlid:
Gymnastiekzaal:
Dit object beantwoord geheel aan de typologie van het schoolgebouw zoals dat in de jaren onmiddellijk na de oorlog werd gerealiseerd. Herkenbaar in zijn uiterlijke verschijningsvorm, afwerking, en degelijkheid en met een goed doordachte plattegrond. | 5 | ||||||||||||||||||||||||
Technische gegevensHet peil, bovenkant begane grondvloer, ligt 22 cm boven het hoogste punt van het trottoir in de rooilijn, gemeten aan de zijde van de Weidonklaan. De vloeren zijn uitgevoerd in gewapend beton. De fundering rust op palen van gewapend beton, verbonden met gewapend betonligger. De fundering is opgemetseld t.b.v. een trasraam en is 50 cm. hoog. Het metselwerk boven de trasramen is aan de buitenmuren uitgevoerd in de kwaliteit waal-hardgrauw. De spouwmuren aan de binnenzijde en alle binnenmuren werden uitgevoerd in de kwaliteit miskleur boerengrauw en kalkzandsteen. De natte ruimten werden gemetseld in 1e soort ‘klinkerisoliet’.1 Op de beton- en holle steen vloeren werd terrazzo werk aangebracht, in de lokalen werden tegels en deels voetwarme bedekking toegepast.Met uitzondering van de ijzeren balken in het gymnastieklokaal werden alle dragende en opgelegde balken bekleed met steengaas en voorzien van pleisterwerk. De gordingen en nokken zijn doorgaand en onderling gekoppeld. Waar nodig zijn de gordingen over de gehele muurdikte opgelegd. De schuine daken werden gedekt met pannen van het type Verbeterde Hollandse, in de kleur blauw gesmoord. De platte daken werden gedekt met 3 lagen Rubberoid no.2, gebitumeerd en bestrooid met fijn grindpoeder. BouwgeschiedenisOp 30 juni 1954 vraagt het bestuur van de St. Jansstichting een vergunning aan voor de bouw van een R.K. Meisjesschool voor Lager Onderwijs. De aanvraag omvat een schoolgebouw met zeven klassen en een gymnastieklokaal, op het perceel, bekend als 's-Hertogenbosch K. 825. Het perceel is gelegen aan de Oude Vlijmenseweg en de Weidonklaan. Het ontwerp voor deze school is van de architect P.M. Knoers (1954-1955).Op 12 juli bericht de voorzitter van de Commissie Stadsschoon, de heer P. van Kessel, aan het college van B&W, geen bezwaar te hebben tegen de bouw van deze school naar ontwerp de architect P.M. Knoers. P. van Kessel heeft hierover eerst het oordeel van de hoofdarchitect voor plan West, Professor Holt in gewonnen. | 6 | ||||||||||||||||||||||||
Aanvankelijk was voorzien in een overdekte fietsenstalling. In een eerste ontwerp (september 1953) stond de stalling loodrecht geprojecteerd op het hoofdgebouw, aan de lange zijden afgesloten met een topgevel en geboogde doorgang. Op latere tekeningen is deze fietsenstalling vervallen. Het perceel heeft ook een andere vorm gekregen. De oostelijke en de westelijke perceelgrens lopen nu parallel aan elkaar, de noordgrens loopt onder een hoek van circa 30 graden, waardoor een groter oppervlak voor de speelplaats is ontstaan. Het is niet duidelijk of de wijzingen het gevolg zijn geweest van een grondtransactie of dat hier sprake was van een bewuste keuze om de ligging van de bouwmassa ten opzichte van de gecompliceerde kruising bepalend te laten zijn in de stedenbouwkundige ruimte. Door de overdekte fietsenstalling te laten vervallen ontstond ruimte om op deze plaats van de elkaar scherp kruisende wegen; de Oude Vlijmenseweg en de Weidonklaan, een bouwvolume in L vorm te bouwen onder een hoek van 90°. Aan de voorzijde van de school bevindt zich tussen de Vlijmenseweg en de Weidonklaan een wigvormig grasveld of speelweide. Aan de zijde van de Oude Vlijmense weg, in de bocht bij de kruising, is de stedelijke ruimte ingevuld met een gazon in een grote halve cirkel. Dit is de situatie die op de dag van vandaag nog bestaat. In 1982 werden enkele kleine verbouwingen uitgevoerd die op het exterieur van de school aan de zijde van de Oude Vlijmense weg en de Weidonklaan nauwelijks van invloed zijn geweest. De school staat dan vermeld als Dominicus Savio School. De verbouwing betrof op de eerste plaats het inrichten van nieuwe sanitaire voorzieningen. De wijzingen als gevolg van een nieuwe routing binnen het schoolgebouw hadden slechts aan de achterzijde van de school enkele gevolgen. Al eerder was een portaaltje met buitendeur toegevoegd aan de uitbouw aan de achterzijde. Dit portaal gaf toegang tot de toileteenheid.2 Toch had de verbouwing van 1982 enkele wijzigingen in de gevels tot gevolg. Voor de brandveiligheid werd het hierboven genoemde portaaltje met één bouwlaag verhoogt in de vorm van een lichte opbouw met een kozijn met verticale geledingen en een glasdekking. Dit ten behoeve van een noodtrap naar de eerste verdieping van de school. Een 2e hoofdtoegang, aan de zijde van de speelplaats werd in een latere periode verwijderd. | 7 | ||||||||||||||||||||||||
Huidige staatHet object bevindt zich in zijn naar buiten gerichte verschijningsvorm in goede staat. De oorspronkelijke vorm van de platte grond is slechts op een plaats gewijzigd. De originele stalen vensters en deuren zijn nog aanwezig. De hoofdingang is in ongeschonden staat. Aan de achterzijde van het hoofdgebouw en de gymzaal zijn enkele eenvoudig omkeerbare bouwkundige wijzigingen aangebracht. Op een enkele uitzondering na zijn ook hier de oorspronkelijke vensters en kozijnen nog aanwezig. Het metselwerk en voegwerk is in originele uitvoering behouden. Het kleuraspect van het schildwerk ( aan de achterzijde) wijkt af van de originele kleuruitvoering. | 8 | ||||||||||||||||||||||||
Architectuurhistorische en cultuurhistorische benaderingVeelal wordt de periode waarin dit object werd gerealiseerd aangeduid als ‘De Wederopbouw’. Hiermee wordt niet alleen het bouwkundige begrip van herstel van oorlogschade bedoeld maar in feite alle bouwactiviteiten die werden gerealiseerd in de periode van economische wederopbouw van ons land, globaal genomen tussen 1945 en 1965. De architectuur van de Wederopbouw had reminiscenties met het verleden, de vooroorlogse jaren. Onder invloed van de architect Prof. Grandpré Molière (TH Delft) had de achterliggende architectuurtheorie echter een belangrijke spirituele verandering ondergaan. De drang naar vernieuwing die door een deel van de architecten werd zocht in de toepassing van nieuwe technieken die bepalend zouden zijn voor de architectonische vormen, werd door Grandpré Molière niet gedeeld. Het vraagstuk van de moderne architectuur was voor hem niet een kwestie van de technische mogelijkheden.3 Architectonische vormgeving had voor Grandpré Molière op de eerste plaats en culturele dimensie. Zijn invloed kwam tot uitdrukking in wat wel Delftse School werd genoemd.Het werk van de Delftse School wordt doorgaans gezien als een traditionele bouwvorm, in contrast met de ideologie van het Moderne Bouwen. De toepassing van moderne bouwtechnieken is in het oeuvre van architecten die we rekenen tot de Delftse School niet vormbepalend, bij hen is de samenhang tussen materiële, spirituele en culturele betekenis doorslaggevend. In de meisjesschool aan de Weidonklaan zijn deze ideeën gematerialiseerd. Aan het einde van de jaren vijftig zou deze stroming vooral in Brabant, onder invloed van de architectencursus aan het Kruithuis in 's-Hertogenbosch, een extra dimensie krijgen die wordt aangeduid als Bossche School. De architectArchitect P.M. Knoers (1887-1975) werd geboren te Haastrecht. Op jonge leeftijd volgde hij de tekenschool te Gouda en behaalde het diploma bouwkundig opzichter en enige tijd later een middelbare akte. Hij werkte onder andere als chef de bureau op het kantoor van de | 9 | ||||||||||||||||||||||||
architect A.J. Kropholler. Vervolgens was hij werkzaam bij de Landsgebouwen Dienst 1e district, gevestigd in Den Haag. Er voor, of er na, dat is niet geheel duidelijk, werkte hij als chef de bureau op het architectenkantoor van de architect Ir. Buskens in Rotterdam. Rond 1921 verhuisde P.M. Knoers naar Tilburg waar hij een aanstelling kreeg als technisch ambtenaar bij de afdeling bouwen van Gemeente werken in Tilburg. In 1928 vestigde hij zich in ’s-Hertogenbosch. In die periode is er sprake van samenwerking met de architectkantoor. Bouman en Suyling. In het daarop volgende jaar vestigde Knoers zich als zelfstandig architect. Gedurende zijn verblijf van ongeveer 48 jaar in ‘s-Hertogenbosch is het bureau Knoers gevestigd in de Van Noremborghstraat, eerst in een van de woningen boven de apotheek Schellekens. Enige tijd later op de hoek van de Van Noremborghstraat en de Arnout van Gelderstraat. Vanaf enkele jaren voor de oorlog was het kantoor gevestigd aan de Citadellaan. Architect P.M. Knoers ontwierp een aantal gebouwen in het uitbreidingsplan De Muntel. De ontwerpen van Knoers uit de jaren dertig dragen het karakter van expressionistische baksteenarchitectuur. Na de oorlog, heeft Knoers zich aangesloten bij de kring rond de cursus kerkelijke architectuur, beter bekend als de Kruithuis cursus. De invloed van de vroegste periode van deze cursus kunnen we in het naoorlogse oeuvre van Knoers terugvinden. We kunnen dan nog niet spreken van de herkenbare vormen die later, in de jaren zestig, als Bossche School zouden worden aangeduid. In het naoorlogse werk van Knoers vinden we nog de duidelijke invloeden van de Delftse School. De R.K. Meisjesschool aan de Weidonklaan, gebouwd tussen 1953-1956, is hiervan een goed voorbeeld. Deze school moet, worden gerekend tot de in volume grootste naoorlogse opdracht van de architect P.M. Knoers. Van belang is ook de creatieve bijdrage van Knoers aan de wederopbouw van de verwoeste dorpskern van Empel in de jaren onmiddellijk na de oorlog. WaardestellingDe voormalige R.K. Meisjesschool Deuteren, gelegen op de kruising van de Oude Vlijmseweg en de Weidonklaan is vanuit verschillende invalshoeken bezien een gebouw dat als behoudeniswaardig moet worden aangemerkt. | 10 | ||||||||||||||||||||||||
Vanuit architectuurhistorisch oogpunt is een het gaaf bewaard gebleven gebouw dat alle kenmerken van de ‘wederopbouw’ in zich heeft. De plattegrond, de topgevels, de stalen vensters en de symmetrie van de travee-indeling zijn uitgevoerd in de specifieke kenmerken van de wederopbouw-baksteenarchitectuur. Door de eenvoudige maar stijlbepalende hoofdingang worden deze kenmerken nog eens extra benadrukt. Ditzelfde geldt voor de toegepaste, relatief nieuwe, bouwmaterialen en bouwtechnieken. Bovendien is dit het enige naoorlogse bouwwerk van de architect P.M. Knoers van deze omvang in ’s-Hertogenbosch. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt gezien, ligt het schoolgebouw op een markante plaats. Het vormt de gezichtbepalende hoeksteen van de wijk Deuteren. De situering van de bouwmassa’s onder een hoek van 90° is ruimtelijk gezichtsbepalend op de plaats waar de Oude- en Nieuwe Vlijmense weg elkaar onder een hoek ongeveer 60° kruisen. De onmiddellijke omgeving van deze kruising is kwetsbaar vanwege de nog aanwezige archeologisch belangrijke oude terpenstructuur. Het schoolgebouw met daar omheen de open groene ruimte, aan de voor- en zijkant, moeten worden gezien als een waardevol, onverbreekbaar ensemble. In cultuurhistorische zin verwijst dit schoolgebouw naar de naoorlogse ontwikkeling van de wijk Deuteren en de vastberadenheid om van de onsamenhangende bebouwing langs de Oude Vlijmense weg een echte (Bossche) stadswijk te maken (zie bijlage). Het plan van de architect Koldewey voor de vorming van een nieuw ‘Centrum Deuteren’ rondom de kruising van de Vlijmenseweg en de Oude-Vlijmenseweg uit de jaren dertig bleek, ook na de bouw van de Anna kerk en een juvenaat, niet haalbaar. Na de oorlog werd de wijk Deuteren naar een nieuw stedenbouwkundig plan van Grandpré Molière gerealiseerd ten noorden van de Vlijmenseweg; de R.K. meisjesschool vormde daarbij de in het oogvallende afsluiting van de nieuwe wijk. Op basis van de hierboven genoemde argumenten moet de conclusie dan ook zijn dat dit schoolgebouw behoudenis waardig is. Het is van belang dat bij de ontwikkeling van een stedenbouwkundige toekomstvisie de waarde bepalende argumenten voor dit schoolgebouw en zijn omgeving naar hun merites worden beoordeeld en meegenomen. Plaatsing op de lijst van gemeentelijke monumenten dient te worden overwogen. Drs. Jan M.M. van der Vaart, augustus 2005 | 11 | ||||||||||||||||||||||||
Geraadpleegd werd:
Het Gemeente archief van ’s-Hertogenbosch; Bouwdossiers; Stadsuitbreiding Deuteren
Litteratuur:
Brabant bouwt in Baksteen, 1945-1970, Catalogus 1993. Het Noord-Brabants Genootschap
Marie Jeannette Kuipers, Living in the Recent Past, Geo press, 2005 Architectuurgids van ‘s-Hertogenbosch '50 Jaren Stadsontwikkeling 1943-1993' in: Bosboombladeren 1994 Informatieboek, Hart van Deuteren, GSB 's-Hertogenbosch 2004 D. de Jong, Stedelijke structuurbeelden, Vuga Amsterdam Anita Blom, De typologie van de vroeg-naoorlogse woonwijken, RDMZ 2004 H. van der Laan, Fr. Koeman, Bouwen in de stad, stichting bouwkunst, 1985 Foto's:
J.M.M. van der Vaart
| 12 | ||||||||||||||||||||||||
BijlageStadsontwikkeling DeuterenDe verstedelijking van het stadsdeel Deuteren vormt een apart hoofdstuk in de geschiedenis van de stadsuitbreidingen van de gemeente 's-Hertogenbosch.In het artikel, Groot-Deuteren en het uitbreidingsplan West II, van de hand van Jos van der Vaart, dat verscheen in Boschboom bladeren, 36, december 1987, werd ruime aandacht besteed aan de realisatie van de uitbreidingsplannen.3 Dit artikel in Bosboom Bladeren en de actuele vraag bij de Bouwhistorische Dienst naar informatie over de wijk waren aanleiding voor het beperkte onderzoek naar de wijk Deuteren waarvan hieronder verslag wordt gedaan. In het artikel, Groot-Deuteren - het uitbreidingsplan West II, vroeg de auteur Jos van der Vaart aandacht voor de grote cultuurhistorische waarde van de terpenbebouwingen tussen de locaties Groot en Klein Deuteren. de terpen waren het gevolg van de langzaam groeiende bedijking van de komgronden, de daardoor slechtere afwatering en de noodzaak tot verhoging van de woonomgeving. Bij stedenbouwkundige ontwikkelen in de toekomst in de onmiddellijke omgeving van deze terpenbebouwing dient bijzonder aandacht te worden geschonken aan het behoud van de grote cultuurhistorische en archeologische waarde van dit gebied. Tot 1811 viel het gehucht Deuteren administratief onder de gemeente Vught. Toen bij de nieuwe gemeentelijke indeling van Nederland in 1811 de gemeente Cromvoirt ontstond, komt Deuteren onder Cromvoirt. Cromvoirt heeft echter moeite om zich als zelfstandige gemeente te handhaven. Bij de opheffing van Cromvoirt werd het grondgebied opgedeeld tussen de gemeenten Vught en ‘s-Hertogenbosch. Het noordwestelijke gedeelte van het voormalige Cromvoirts gebied met Groot- en Klein Deuteren werd aan de stad toegevoegd. Hoewel deze kwestie van opheffing van de gemeente Cromvoirt al vanaf 1922/23 speelde vond de definitieve opheffing plaats in januari 1933.(publ. Staats Courant)3 In het verleden was het inwoneraantal van Deuteren nooit boven de 80 tot 90 uitgekomen. Door de geïsoleerde omstandigheden waren de bewoners van Deuteren niet instaat zich tot enige welstand op te werken. Jaarlijks, in herfst en winter, zette het water van de Dieze en Maas de omliggende komgronden onderwater. De aanleg van het Drongelskanaal had niet de verwachte verbetering van de situatie gebracht. Uiteindelijk bracht de normalisatie van de Dommel, de Aa, en de normalisatie van de Maas een meer permanente oplossing. De voorwaarden om te kunnen bouwen langs de dijk tussen Groot en Klein Deuteren werden hierdoor verbeterd. Dit kwam tot uitdrukking in het inwoneraantal dat rond 1928, 174 bedroeg. Er had zich in de loop van de jaren aan de grens tussen de stad en de gemeente Cromvoirt een ‘wilde’ lintbebouwing ontwikkeld. De grond was er goedkoop en de bebouwing ervan niet gebonden aan vastgestelde plannen. Het Bossche bouwbedrijf ‘Brabantia’ bouwde rond die tijd zeven woningen aan de Oude Vlijmense weg. In 1929 werden door hetzelfde bouwbedrijf nog een twintigtal woningen gebouwd. De situering van de woningen was echter ongestructureerd. Nu Deuteren was toegevoegd aan ’s-Hertogenbosch zagen B&W dan ook aanleiding om de directeur van gemeentewerken te wijzen op de situatie die aan het ontstaan was langs de Oude Deuterseweg. (10 september 1934) Er werd daar veel gebouwd en B&W verwachtten, nu er een viaduct gereed kwam, er perspectieven geopend werden voor dit deel van de gemeente. B&W vroegen de directeur van Gemeentewerken een bouwplan te maken voor het terrein tussen Klein Deuteren en de Parallelweg nu daar ook de weg moest worden aangelegd van Klein Deuteren richting Veemarkt. B&W vroegen zich daarbij af of de weg Klein Deuteren naar het voetbalterrein provincialenweg moest blijven, of dat het misschien beter zou zijn als deze weg gemeentewege zou worden. | 13 | ||||||||||||||||||||||||
Ook uit de correspondentie tussen de gemeentelijke diensten blijkt dat er sprake was van veel particulier initiatief bij de bebouwing van de percelen. Nieuwe bewoners klaagden echter over slechte straatverlichting, het ontbreken van trottoirs en slechte afwatering van de grindweg. Niet alle huizen zijn aangesloten op de waterleiding. Bij de huurwoningen ontbrak veelal de toelevering van drinkwater. Er werd in Deuteren nog geen gas geleverd terwijl alle nieuwe woningen van gasleidingen waren voorzien. Ook bleek dat voor werkelozen uit Deuteren niet dezelfde voorzieningen golden als in andere delen van de gemeente.3 B&W verzocht daarom de directeur van Gemeentewerken hierover te rapporteren. J.A.H. Perey schreef in zijn verslag aan B&W, dat hij al eerder had gewaarschuwd voor de eisen die men in Deuteren zou stellen, nu zo voortaan behoorden tot de stad. Perey merkt op dat de kosten van voorzieningen in de onderhave uitbreidingsplannen (1917) voor de stad verdisconteerd waren in de grondprijs. Dat was voor Deuteren echter nog niet in voorzien. De verschillende diensten Gas en Licht. en Water hadden Perey laten weten wat de mogelijkheden en kosten zouden zijn voor de voorzieningen in Deuteren. Het inwoneraantal van Deuteren steeg omstreeks 1934/35 tot 321 zielen, bestaande uit 166 volwassen en 155 jeugdigen/kinderen.3 De kleine gemeenschap beschikte niet over een eigen parochieel verband. Er werd door de bewoners een comité in het leven geroepen dat bij het gemeentebestuur pleitte voor de vestiging van een kerk te Deuteren. Het Bisdom legde contacten met de paters Maristen. Deze congregatie kwam omstreeks 1935 met het plan een studiehuis te bouwen op een terrein te Deuteren. Deuteren behoorde tot dan onder de parochie van St. Leonardus. Deze parochie beschikte over gronden binnen Deuteren. De bouwgrond voor de kerk en het juvenaat van de paters Maristen werd door de parochie St. Leonardus ter beschikking gesteld met als verplichting dat de nieuw te stichten kerk, als onderdeel van de St. Leonardus parochie, de zielzorg van de Deuterse gemeenschap op zich zou nemen. Mgr. A.F. Diepen, die liever op deze plaats een rectoraat gevestigd zag, verleende uiteindelijk toestemming tot het stichten van een parochiekerk. De bouw van het studiehuis raakt daarmee tijdelijk op de achtergrond. De omwonenden ondernamen ondertussen stappen om tot een eigen parochiekerk te komen en pleitte bij de gemeente voor vestiging van een eigen parochie Deuteren.3 Op 7 november 1935 werd Pater F.A. van Benthem, kapelaan in de parochie van het H. Sacrament bereid gevonden om zich hiervoor te gaan inzetten. Kapelaan van Benthem was een broer van J.L.J. van Benthem, administrateur van Gemeentewerken in Den Bosch.3 Er ontstond een heftige discussie over de ligging van de nieuwe parochiekerk. Men was van mening dat de ligging te excentrisch was ten opzichte van de bestaande bebouwing. Het idee paste niet in de bestaande opvattingen over de centrale ligging van het kerkgebouw in een stedenbouwkundig plan. Er was echter op dat moment feitelijk geen uitgewerkte visie voorhanden over de stedenbouwkundige invulling van de ruimten tussen Groot- en Klein-Deuteren. In december 1936 berichtte de directeur van Gemeentewerken, Perey, aan B&W dat er grondruil had plaatsgevonden om de bouw van een kerk mogelijk te maken en dat aan de architect Koldewey opdracht was verleend een ontwerp te maken. Het terrein ter plaatse moest worden opgehoogd en Perey vroeg aandacht voor het vaststellen van verkeers- en bouwruimte. Dit maakte het voor de gemeente mogelijk om de wens van particulieren om hier te gaan bouwen te reguleren. In het geval de raad tot een artikel 36 punt 4 van de woningwet procedure zou besluiten konden de ontwikkelingen in Deuteren in de hand worden gehouden. Een dergelijk besluit had een geldigheidsduur van één jaar. Het bedoelde besluit zou van kracht moeten zijn voor het terrein tussen het emplacement van NS - de spoorlijn | 14 | ||||||||||||||||||||||||
's-Hertogenbosch - Lage Zwaluwe, de grens tussen de gemeente ’s-Hertogenbosch en Vlijmen en de Dieze met uitzondering van het daarin begrepen gedeelte van de bebouwde kom Deuteren. Waarschijnlijk was de overweging, dat het bouwterrein uiterst voordelig kon worden verworven van de St. Leonardus parochie (door grondruil), voor pater F.A. van Benthem aanleiding om de voorkeur te blijven geven aan de locatie aan het kruispunt. Naar zijn oordeel lag deze plaats centraal in het nieuwe parochieterritorium. In 1936 leverde de gemeente ’s-Hertogenbosch, op aandringen van burgemeester Mr. F. van Lanschot, een bijdrage aan de stichting van de kerk van f. 15.750. Vervolgens liet de gemeente het bouwterrein ophogen. Op 29 november 1937 werd de kerk in gebruik genomen. Om de keuze voor de plaats van de nieuwe kerk ook vanuit stedenbouwkundige aspecten te onderbouwen, gaf bouwpastoor van Benthem eerder, in 1936, aan architect Koldewey, de opdracht een ruimtelijke invulling te ontwerpen voor de omgeving van de kerk. Het betrof hier de omgeving van het kruispunt met kerk, juvenaat en omliggende en aansluitende bebouwing langs de vier benen van de kruising. De architect van de nieuwe kerk voelde zich door de één jaar geldende goedkeuringsstop beperkt bij het maken van een plan voor de omgeving van de kerk en het juvenaat en vroeg om ontheffing of versoepeling. De directeur van Gemeentewerken, Perey, beriep zich op het feit aan handen en voeten gebonden te zijn. Als de Dienst Gemeentewerken de opdracht kreeg van B&W tot ontwikkeling van een plan, dan zou er wel een mouw aan te passen zijn. Maar nu Gemeentewerken onder druk van B&W het kantoor Grandpré Molière moest inschakelen waren de handen van Perey gebonden. Perey gaf enige tijd later in een discussie toe (19 april 1937) dat hij van oordeel was dat de kerk hier niet goed stond. Naar het oordeel van de architect Koldewey maakte het voorgestelde bebouwingsplan rondom het kruispunt onderdeel uit van een groter concept en hij (Koldewey) meende auteursrecht te hebben op dat deel van het uitbreidingsplan, zo schreef Perey aan B&W. Hierop schreef Perey in een brief aan B&W (29 april 1937): Koldewey ontwierp een plein voor de in aanbouw zijnde kerk te Deuteren. Hij wil zijn ontwerpen afstaan zonder honorering aan de gemeente ’s-Hertogenbosch. De verdere uitwerking dient dan te geschieden door bureau Gemeentewerken. Het Annaplein zal in hoogte van de ombouwing moeten beantwoorden aan het door Koldwey gevormde idee. (dig. foto Ontwerp Koldewey) Door een ‘misverstand’ waarover men zijn twijfels kan hebben geraakte dit ontwerp toch op het bureau van Prof. Ir. M.J.Grandpré Molliere. Al eerder werd opgemerkt dat in de jaren 1936 - 1937 geen ´vastgesteld´ en door de provincie goedgekeurd uitbreidingsplan voor dit gebied aanwezig was. Dit had verschillende oorzaken. In 1933/34, kwam op aandringen van de Provincie een herziening van het ‘Integrale uitbreidingsplan in hoofdzaken 1917’ tot stand.3 Bij de eerste presentatie van het integrale uitbreidingsplan ’s-Hertogenbosch 1933/34, ontworpen door de Dienst Gemeentewerken onder de directie van J.A.H. Perey, was nog geen aandacht geschonken aan de kleine bebouwde kom van het recent geannexeerde Deuteren. Sterker nog, men vond dat uitbreiding van de stad in westelijke richting, aan de andere zijde van het spoor in laaggelegen terrein, als niet aantrekkelijk moest worden beschouwd. Toen het Integrale Plan in 19343 door de Gemeenteraad werd vastgelegd betekende dit echter niet dat het voor uitvoering in aanmerking kwam. Gedeputeerde Staten van de provincie Noord Brabant keurde de plannen af, met uitzondering van het onderdeel, ‘Bestemmingsplan in hoofdzaak de Vliert-Oost’. De Provincie drong in haar verantwoording over de afwijzing van het Integrale Bestemmingsplan aan op het inschakelen van een externe deskundig; een stedenbouwkundig bureau. Het voert binnen dit onderwerp, “Deuteren”, te ver al te diep in te gaan op de onverkwikkelijke situatie die ontstond in de verhoudingen tussen B&W en de directeur | 15 | ||||||||||||||||||||||||
Gemeentewerken, J.A.H. Perey. Het mag duidelijk zijn dat J.A.H. Perey zich in zijn eer voelde aangetast en niets achterwege liet om B&W van zijn deskundigheid te overtuigen. De onenigheid liep soms hoog op. J.A.H. Perey ontkwam er niet aan, om onder druk van B&W, het bureau van Grandpré Molliere, Verhagen en Kok in te schakelen voor alle onderdelen van het integrale uitbreidingsplan. Tijdens de oorlogsjaren stonden de ontwikkelingen van de stedenbouwkundige plannen op een laag pitje. Pas na de oorlog kon de uitvoering plaatsvinden. Het nieuwe stadsuitbreidingsplan Deuteren wordt naar het stedenbouwkundige ontwerp van het bureau Verhagen, Kok en Gouwetor, uitgevoerd in de jaren 1949 tot 1955. In 1952 komen de volgende straten gereed: Oeterselaan, Baksveldstraat, Wolfsdonklaan, Haverdonklaan, Hoekkampstraat, Doornkampstraat en de Stadskampstraat. In 1953 wordt de bouw afgerond van de Weidonklaan en de Gassendonklaan. Door de toename van het verkeer over de ´Langstraat´ en de ontplooiing van het industrieterrein komt Deuteren te liggen aan een belangrijk verkeersknooppunt. Het blijkt dan overduidelijk dat hier een ontwikkeling plaats vindt die in de jaren dertig niet was voorzien, noch stedenbouwkundig noch infrastructureel. Vanaf het moment dat de eerste bewoners zich in het nieuwe stadsdeel Deuteren vestigden bleek dat de stormachtige groei van de wijk geen garantie bood voor een sociaal en sociologisch evenwicht voor haar bewoners. In 1955 werd aan de provincie gevraagd een onderzoek te doen naar de omstandigheden in de wijk. De Stichting Provinciaal Opbouworgaan “Noord-Brabant”, voerde in datzelfde jaar het onderzoek uit en rapporteerde daarover in haar verslag: Deuteren, Beschouwingen over een nieuwe stadswijk in 's-Hertogenbosch, Tilburg, oktober 1956. De onderzoekers constateerden dat er binnen de wijk geen sprake was van een coherent samenlevingspatroon. De pogingen die door verschillende instanties, ook op particulierinitiatief, waren ondernomen hadden niet geleid tot zichtbare en blijvende verbetering. De belangrijkste reden voor de slechte sociale en sociologische omstandigheden in de wijk moest, naar het oordeel van de onderzoekers, worden gezocht in de niet optimale planologische vormgeving en ontoereikende stedenbouwkundige structuur van de wijk. De als plaats van ontmoeting bedoelde openruimte, een groene gordel tussen bebouwing en Oude Vlijmenseweg ten spijt. Een vorm van samenhang met de bestaande bebouwing langs de Oude Vlijmense weg kwam niet tot stand. De tekortschietende planologische vormgeving kwam tot uitdrukking in een veel te laag voorzieningenniveau, met als gevolg een zichzelf deregulerende sociale opbouw van de leefgemeenschap.3 Bovendien had de wijk, ontworpen als een stadwijk, door haar ligging en infrastructuur geen goede aansluitingen met de oude stadkern en bleef daarom een geïsoleerde ´nederzetting´. Daarnaast heeft men onderschat, dat de diep gewortelde historisch gegroeide inhoud van het begrip ‘Deuteren’, als kleine geïsoleerde, door armoede gekenmerkte samenleving, een negatieve invloed zou hebben op de aantrekkingskracht van de nieuwe wijk. Vrijwel onmiddellijk na het gereedkomen van de wijk Deuteren is een opvallend groot verloop te constateren geweest.3 Het ontbrak in Deuteren met zijn 3100 inwoners3, aan de meest elementaire invulling van het voorzieningsniveau. In zes kleine winkeleenheden waren een kruidenier, een galanterie winkel, een fietswerkplaats, een slager, een groentezaak en bakker ondergebracht. Andere ‘winkels’ die tot het normale voorzieningenniveau moeten worden gerekend ontbraken.3 Zakelijke en publieksvoorzieningen ontbraken er geheel.3 Op het terrein van de Annakerk waren wel voorzieningen voor de culturele verzorging en het verenigingsleven voorhanden.3 Het woningbestand in de nieuwe wijk bestond uit drie typen woningen die allen te rangschikken zijn onder de typologie ‘arbeiderswoningen’. Bij de ontwerpen van de woningen is enigszins rekening gehouden met differentiatie in de uiterlijke en bouwtechnische verschijningsvorm. Hierdoor werd voorkomen dat een eentonige, uniforme wijk is ontstaan. | 16 | ||||||||||||||||||||||||
Er werd echter geen visie ontwikkeld die enige vorm van maatschappelijke differentiatie mogelijk maakte. Middenstandswoningen of herenhuizen trof men in de wijk Deuteren niet aan. De woningvoorraad is opgebouwd uit: eengezinswoningen 394 stuks, duplexwoningen 169 stuk en flatwoningen 40 stuks. Een totale voorraad van 603 woningen. De gemiddelde grote van de woningen is, één woonkamer en drie slaapkamers. Uit de bewoningstatistiek kon worden opgemaakt dat de woningen voor de doelgroep te klein van inhoud waren. 66 gezinnen of 15% van de bewoners hadden een tekort aan slaapruimte. In 1956 is men zich al bewust van het feit dat de jonge gezinnen bij gezinsuitbreiding in de toekomst met dit probleem te maken zullen krijgen. Het percentage van bewoners met een tekort aan slaapruimte zou dan kunnen oplopen tot circa 35 %. In het rapport van de Stichting Provinciaal Opbouworgaan wordt ingegaan op de mogelijke oplossingen van de problemen van de wijk Deuteren. De onderzoekers adviseren het gemeente bestuur het geïsoleerde karakter van de wijk waar mogelijk te doorbreken door het voorzieningenniveau op pijl te brengen en de kwetsbaarheid van de geografische situatie van Deuteren op te heffen. Ter verbetering van sociologische structuur werd een nieuwe kerk gebouwd aan de later gerealiseerde Heerendonklaan en werd de Annakerk aan de overzijde van de Vlijmenseweg gesloopt. Anno 2005 moeten we vaststellen dat de gevolgen van de geografische situatie en de infrastructurele problematiek van Deuteren niet noemenswaardig zijn verbeterd. Ten opzichte van de oude stadskern en de latere stadsuitbreidingen langs de Bosschmeersingel is Deuteren nog steeds een geïsoleerde woonwijk ook al zou men dit bij het bezien van de plattegrond van de stad niet onmiddellijk concluderen. Vanuit een architectuur- en stedenbouwkundig - historische benadering kan men zich afvragen of onderdelen van deze stadsuitbreiding waardevol en zelfs behoudeniswaardig zijn. Als voorbeeld van een stedenbouwkundige aanpak die de suggestie wekt tot stand te zijn gekomen vanuit het sluiten van compromissen, tegenstrijdige visies en druk van de omstandigheden, is dat nog maar de vraag. Uit louter zucht naar ‘bewaren’ mag een ontwikkeling die verbeteringen kan aanbrengen niet worden gefrustreerd. De drie type woningen die in de wijk voorkomen zijn met uitzondering van de woningen in de Hoekkampstraat, Breekampstraat en Stadskampstraat niet van grote architectonische of bouwhistorische betekenis. Het stedenbouwkundig patroon van de wijk leent zich in huidige vorm niet voor een aanpassing die een einde kan maken aan het isolement van de wijk. Anders ligt dit voor enkele bouwmassa’s die een essentiële bijdrage leveren aan het ‘gezicht’ van de wijk. Het schoolgebouw aan de zuidzijde van de kruising Oude Vlijmenseweg en de Vlijmense weg, de voormalige pastorie van de Anna Kerk aan de overzijde van de Vlijmenseweg en de terpboerderijen in de onmiddellijke omgeving van de kruising.3 Ook komt het gebouwtje aan de kruising Biggelkamp-Haverdonkstraat aan het wijkpleintje voor behoud in aanmerking, evenals de bebouwing van de drie eerder genoemde straten. Een herinrichting van het kruispunt Oude Vlijmenseweg - Vlijmense weg met respect voor de daaromheen gelegen bebouwing (terpboerderijen - school - oude pastorie) met enige reminiscentie naar het oorspronkelijke plan van architect Koldewey verdient de volle aandacht. Zeker nu twee projecten met grote stedenbouwkundige invloed op ons afkomen: de uitvoering van de tangentweg en de bouw van het nieuwe Medisch Centrum.3 Drs. Jan M.M. van der Vaart, januari 2005 | 17 |
Noten | |
1. | Beton met een volumemassa gaande van 500 kg/m³ tot 1800 kg/m wordt aangeduid als licht beton. De lichtheid van dit beton is het gevolg van het gebruikte toeslagmateriaal dat van natuurlijke oorsprong is (bv. bims of bimsbeton) of dat kunstmatig verkregen wordt door bewerking in een aangepaste installatie (geëxpandeerde materialen). Men kent geëxpandeerde slak, geëxpandeerde klei en geëxpandeerde leisteen. Beide laatste worden ook wel klinkerisoliet genoemd. |
2. | Niet duidelijk is op welk tijdstip deze wijziging werd uitgevoerd, of dat van het oorspronkelijke ontwerp tijdens de bouw werd afgeweken na het vastleggen van de nieuwe perceelgrenzen. |
3. | Bruins, Sjettie. in: Brabant bouwt in Baksteen, 1945-1970, Catalogus 1993. Het Noord-Brabants Genootschap. |
2008 |
Rianneke HuibersHoop voor 'dropout' in AKA-droomBrabants Dagblad dinsdag 9 december 2008 |
2008 | AKA-droom |